Mijn huis

Dit is veruit de meest belangrijke handtekening die ik ooit gezet heb. Alles wat ik hier heb meegemaakt wordt ineens bruut afgesloten. De herinneringen blijven, maar zullen nooit meer zo levendig opgehaald kunnen worden als nu. De gebeurtenissen van het afgelopen jaar hebben er echter voor gezorgd dat dit de enige juiste keuze is. Er moeten bruggen verbrand worden en dit is de belangrijkste brug. En toch krijg ik die pennenstreken niet op papier…

Er wordt op de deur geklopt, maar ik negeer het. Nog twee biertjes in de koelkast, dus ik open er eentje en kijk om me heen. De deur van de logeerkamer staat open en in de hoek van de kamer zie ik een oud versleten matje liggen. Hét matje waar menig vriend van me op heeft geslapen en wat eigenlijk, op een goede dag, misschien geschikt is om een uit de kluiten gewassen kleuter op te laten slapen. Herinneringen van toffe stapweekenden en professioneel aangeschoten ‘slap ouwehoer’-avonden komen weer boven. Ik sluit de deur en loop naar de badkamer.

De badkamer is spik en span en ontbeert daarom wat van het karakter dat het doorgaans heeft. Een andere interpretatie is, dat het doorgaans rommelig en vies is. Maar om het even welke interpretatie, ook hier hangen herinneringen in de lucht. Niet eens die van vleselijke aard, maar de momenten voor de spiegel met een vragende blik die de vragende blik in die spiegel aankijkt en zoekt naar iets. Een schouderklopje, een berisping, een you’re the man, noem maar op. Die spiegel was jarenlang een van mijn grootste fans en criticasters. Nu lijkt hij enkel te blingen.

Terug in de woonkamer valt het uitzicht over het haventje me weer op. De avond is gevallen en het maanlicht en de lichten van de bootjes weerkaatsen op het water. Geen nieuwe gewaarwording, maar wel een die ineens veel harder binnenkomt. Als een dubbele wodka op een nuchtere maag. Ik open de deur naar het balkon en ga op mijn balkonstoel zitten. Niet mijn beste idee, want ik heb nu een drie centimeter dikke strook stof aan mijn kont hangen. Memo aan mezelf: neem een schoonmaakster. Ik kijk voor me en de bootjes liggen erbij zoals altijd, de lichten schijnen zoals altijd en de stadsgeluiden zijn als altijd. Toch is het niet als altijd.

Het verkoopcontract staart me vanuit de woonkamer aan. Het heeft mijn krabbel nodig om iets voor te stellen. Hij weet het, ik weet het. Ik ben aan het uitstellen, zoveel is duidelijk, maar ik hoop nog steeds op een teken of ingeving. Op iets, wat dan ook, wat me overtuigt dat ik hier helemaal niet weg moet. Maar ik heb zoveel mensen voor het hoofd gestoten, zoveel mensen tegen me in het harnas gejaagd en uiteindelijk zelfs de belangrijkste persoon weggejaagd en mij doen haten: mijn vriendin. Nu dus mijn ex-vriendin. Weggaan is de beste oplossing. En toch…

In het laatste jaar, het jaar waarin ik de weg volledig kwijtraakte en mezelf belachelijk maakte, was er altijd een vriend die naast me bleef staan. Hij lachte me af en toe uit, wees me de les, maar hij snapte me wel. En hij vindt niet dat ik moet gaan. “Ze houdt nog van je dude, maar verwacht meer van je”. Wat dat ook moge zijn.

Ik pak het laatste biertje en vul het voederbakje van de katten bij. Waar die beestjes normaal gesproken gelijk aan komen rennen merk ik nu weinig. Ik kijk om me heen en zie ze bij de deur zitten. De ene snuffelt aan de ander en die ander ligt op een grote envelop. Waarom doen katten dat?? Ik pak de envelop en open hem. Er zit een lichtblauwe kaart in met voorop een plaatje van twee beertjes die verliefd moeten ogen, maar er uitzien alsof ze net te horen gekregen hebben dat hun hele familie is overleden en ze nog een half miljoen verplicht zijn aan de belastingdienst. Ik open de kaart en lees:

“Ja ik weet het, de kaart is volledig kut. Maar wat ik wil zeggen is dit: I love the fuck out of you, tijd voor een drankje?”

Ik pak het contract, verscheur het, loop naar de koelkast en open het laatste biertje.