De fiets

Vier uur in de nacht. Hectoliters regen, alsof het de zondvloed is. Hectoliters bier achter de kiezen, alsof ik de zondvloed verwachtte. Een fiets op een vergeten plek.

En nu moet ik van plek A naar plek B.

Onder normale omstandigheden zou dit geen onoverkomelijke taak zijn, maar op dit moment ben ik vooral blij, dat ik niet tegen zowel de deur van de uitgang, als de uitsmijter aan ben gelopen. Ik zeg ‘zowel’, want ik liep in volle vaart tegen de deurpost aan. Technisch gezien dus eigenlijk niet de deur!

Held!

Jammer wel dat daarmee ook gelijk mijn laatste kansen bij Yvonne sneuvelde, die het van een afstandje gadesloeg. Hoewel haar “je ziet er niet uit en je stinkt” ook een hint zou kunnen zijn, dat de aantrekkingskracht wellicht niet wederzijds is.

Ok, waar is mijn fiets?

Ik meen mij te herinneren, dat ik bij het café om de hoek ben begonnen en daar mijn fiets heb neergezet. Oh en toen later naar die snackbar ben gefietst inderdaad. Jaaaa, nu weet ik het weer.
Haha, toen waren we al strontmelig en zo zat als een aap! Maar okok, en toen. Toen, toen, toen…

Oh ja, toen wilde ik bestellen en hadden we allebei geen geld meer. Ennn..uhmm… Oh fuck, haha, ooooh fuck. Ik heb voor twintig euro mijn fiets verkocht aan die corpsbal! Mijn fiets, als in: de fiets van mijn broer. Die gaat niet blij zijn morgen…

Ok, dan maar lopen.

Right, lopen dus. Maar eerst even zitten hier. Even bijkomen. Krachten verzamelen.
Even kijken of ik nog berichten heb van de anderen. Waar is mijn mobiel? Die stop ik toch altijd hier…. ah, in mijn borstzak. Wat raar… Shit, waarom gaat dat ding niet aan?? Oh wacht, dat is mijn mobiel helemaal niet! Godverdegodverdegodver, okok, opstaan en terug naar de kroeg.

Ok, richting kroeg.

Even ademhalen, in mijn ogen wrijven en geconcentreerd die kant oplopen. Jaaa, dat gaat best. Valt wel mee met die dronkenschap.

“Heeee,mag zjikk wat vraagen??!”
Shit, mijn mond is nog dronken.
“We zijn gesloten vriend, morgen weer een dag.”
“Maar, muh zelevoon isz nog binnen.”
Crap, dit klinkt zelfs voor mezelf gênant.
“Morgen weer een dag vriend, we zijn dicht!!”

Ok, dan maar weer lopen.

Maar waarheen? Mijn huis? Neeeee, dat is echt een jezuseind lopen. Een taxi maar nemen dan. Hoeveel geld heb… damn, tien euro nog maar. Daar kom ik net deze straat mee uit, met die taxinazi’s van hier. Ok, wat nu?

“Kijk uit gast!!!”
Ik draai me om en zie een dikke, volledig dronken gast op me af komen fietsen. In slow-motion zie ik mezelf opzij duiken en hem proberen uit te wijken. Beide pogingen slagen, maar opzij duiken betekent voor mij helaas een duik in een diepe plas en voor hem een innige omhelzing met een geparkeerde Smart.

“Aaaaaah, tyfus tyfus! Bijziende kutknor, kan je niet uit je doppen kijken man?!!”

Ik trek mezelf op uit de plas en wrijf mijn ogen ‘droog’. Het is dezelfde corpsbal van eerder en met mijn fiets! Hij herkent mij op dat moment ook.

“Heeee! Pikkebaas! Hij rijdt heerlijk hoor je fiets! De remmen daarentegen…”
“Haha, heeft niks met het aantal bier te maken zeker?”

Heeee, ik ben ineens broodnuchter lijkt het. Wellicht het verkoelende bad van net.

Hij zegt lachend: “Je bent een geschikte vent. Kom, trakteer mij maar op een biertje!”
“Haha, in ruil voor mijn fiets, krijg jij van mij een biertje!”

Hij lijkt na te denken en zegt dan: “Maak er twee van en we hebben een deal! Ik woon hier toch om de hoek!”
“Deal!”

Ik bedenk me, dat ik eigenlijk ook wel weer een biertje lust. Ik sta tenslotte alweer bijna een uur droog. Ik raap mijn fiets op en wil richting de enige overgebleven open kroeg lopen, als er achter mij geschreeuw klinkt.

“Heee! Heeeee gast!”

Ik draai me om en zie twee dronken meisjes van een jaar of twintig aan komen zwalken.
“Mogen we je fiets kopen?”

Hier hoef ik uiteraard geen seconde over na te denken en zeg dan ook:
“Absoluut. Twintig euro!”

Terug willen

“Hoe kenden jullie elkaar?”
“Uit het dorp. En nogmaals bedankt dat je mee bent vandaag. Het betekent echt ontzettend veel voor me. We waren heel close toen.”
Maaike knikt, half in gedachten, en we schuifelen verder. Plotseling zegt ze:
“Hoe vaak heb je aan hem gedacht de afgelopen jaren?”
Het heeft geen nut om te zeggen dat ik niet weet over wie ze het heeft.
“Dagelijks.”

Hem is de enige echte vriend die ik ooit heb gehad. En eerlijker en directer maken ze ze niet meer.

Zo zei hij me, dat het me aan de absolute wil ontbeerde om te gaan voor waar ik volgens mijn eigen woorden “tot op het bot gepassioneerd” voor was. Hij was ook de enige die me keihard vertelde hoe het zat, en me uitschold op de momenten dat ik weer naliet te doen wat ik beloofde. En hij was het die mij in niet mis te verstane woorden vertelde, dat diezelfde beloftes minder waard waren dan het pluis in mijn navel.

Ik haatte hem soms, verachtte hem zelfs en vervloekte hem. Maar wanneer ik thuis kwam, de lichtschakelaar weer half door de muur heen sloeg en op de bank neerplofte, ging mijn masker af. Niet dat iemand dat zag, want ik woonde toen alleen, was alleen.
En dus toch ook weer niet, want ik hield van die man. Ik hield verdomme van je.

“Waar is het fout gegaan tussen jullie? Ik bedoel, waarom…”
“Ik weet wat je bedoelt.”
“Sorry, ik wilde niet weer..”
“Geeft niks”, zeg ik meer kortaf dan ik wil. Ik zucht.
“Je hebt gelijk. Als ik het zelfs op deze dag niet kan vertellen, kan ik het nooit meer. Ik had het sowieso veel eerder moeten doen.”

Maaike zegt niks, maar kijkt me vol liefde aan en strijkt met haar hand langs mijn wang.

“Het is niets anders dan trieste ironie. Uitgerekend op het moment dat ik voor het eerst ergens vol voor ging, had ik dat moeten laten.”

We sluiten achteraan de rij aan en ik pak haar hand.

“Weet je nog dat in de zomer van 2003 ineens die alleenstaande moeder bij ons in het dorp kwam wonen?”
“Haha,” lacht Maaike voorzichtig, ”hoe kan iemand dat vergeten?! Prachtige vrouw! Zij was het enige waar jij nog over praatte die maanden. Celine of Carlijn of zo? Maar was ze moeder joh?”
“Jolijn. En ja, dat is althans wat ze vertelde toen ik haar voor het eerst sprak. Maar niemand heeft haar ooit met kinderen zien lopen die zomer.”

De rij achter ons groeit met de minuut en ik pak de hand van Maaike nog wat steviger vast.

“Anyway, zij was net als ik bijna dagelijks in de bieb te vinden en zodoende raakten we in gesprek. Om het kort te houden: we groeiden naar elkaar toe en van het een kwam het ander. We kregen wat zogezegd.”
“Oh? Waarom heb je dat nooit gezegd?”
“Haha, rustig rustig. Daar kom ik op.”
“Sorry.”
“Geeft niks. Dus, toen we eenmaal besloten hadden dat we wat hadden, heb ik het pas verteld aan hem.”
“Hem? Oh…”
“Ja. Om maar een understatement te gebruiken: ik had verwacht dat hij anders zou reageren. Ik weet niet hoe, maar niet zo…”
“Hoe?”
“Het ging goed, tot het moment dat ik een foto van haar liet zien. Toen verstijfde hij echt. Zijn blik verhardde en hij draaide zich van me weg. Ik raakte zijn schouder aan en wilde vragen of er iets mis was, en op dat moment draaide hij zich razendsnel om en sloeg me met volle vuist in mijn gezicht. Het lichtje ging even uit bij me, zeg maar…”
“What the hell?! Maar waarom…???”
“Laat ik het zo zeggen. Ze was inderdaad een alleenstaande moeder en met een reden terug gekomen naar uitgerekend ons dorp…”
“Wat bedoel..neeeee….dat meen je niet. Echt?? Jezus! Jezus….”
“Echt.”
“En is zij is de reden waarom we hier zijn? Zij is…?”
“Klopt…”

De rij is aardig opgeschoven en we komen aan bij het graf. Maaike geeft me de ruimte en ik loop naar de kist. Ik adem een aantal maal heel diep in en slik een brok emoties weg. Niet dat het wat uithaalt, want de volgende brok, vergezeld van een dikke traan, dient zich alweer aan.

“God, wat houd ik van je.”
Ik gooi een roos op het graf en tel tot tien.
“Ik ben nooit gestopt met van jou te houden, Jolijn. En vanavond ga ik met je zoon praten. Voor jou, voor ons.”
Ik kus mijn handpalm en raak hiermee haar kist aan. Mijn ene traan is niet meer eenzaam, maar ik laat ze biggelen. Ik kan ook niet meer anders op dit moment, want in de verte zie ik hem staan…